Een jaar geleden vloog professor Frederik Anseel naar de andere kant van de wereld om er neer te strijken in Sydney. De business school waar hij werkt telt zo’n 300 proffen. Hij is er verantwoordelijk voor het onderzoeksbeleid. Hij verliet daarvoor zijn job als vicedecaan van onderzoek aan King’s College in Londen. Ondertussen had hij ook de rol van opdrachthouder talentmanagement aan de UGent aangenomen. De ambitie van Frederik: zoveel mogelijk van de (onderzoeks)wereld zien en daarvan leren.
Je bent opdrachthouder talentmanagement aan de UGent. Wat houdt dat precies in?
Ik geef beleidsadvies aan de universiteit om internationaal toptalent aan te trekken, te ontwikkelen en te behouden. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de UGent aantrekkelijk is voor de beste proffen en doctoraatsstudenten ter wereld? Hoe kunnen we ze naar de universiteit halen, hoe zorgen we ervoor dat ze bij ons blijven en hoe komen ze het best tot hun recht? Met andere woorden: welk personeelsbeleid is daarvoor nodig?
Je hebt heel wat ervaring met buitenlandse universiteiten. Hoe belangrijk is die buitenlandse ervaring voor jou?
Ik zie mijn ervaring in het buitenland echt als een leertraject. Pas als je ergens woont en werkt, word je ondergedompeld in het leven daar. Ik werk dagelijks samen met onderzoekers uit Azië, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en andere landen in Europa. De academische wereld werkt op een globale schaal: onderzoek speelt zich af op internationaal niveau. Behalve dat we met verschillende tijdzones moeten leren en kunnen werken, is daar weinig verschil. De aanpak verschilt dan weer wél, en dat heeft veel te maken met culturele verschillen. Enorm boeiend.
Wat heb je geleerd uit al die culturele verschillen?
In Sydney, bijvoorbeeld, zijn mensen erg gedisciplineerd. Hier zijn procedures voor alles, en iedereen volgt de regels heel strikt. In België hebben we meer vrijheid om initiatieven te nemen. Dat is wel aanpassen. Milanezen zijn dan weer erg zelfzeker. Dat merkte ik enorm toen ik werkte aan Bocconi, de universiteit in Milaan. Als bescheiden Belg is het toch een hele aanpassing om daar terecht te komen. Wij hebben nogal snel de neiging alles te relativeren. Hetzelfde gevoel had ik in Parijs, Londen en Sydney. Je moet jezelf voortdurend opnieuw bewijzen. Je komt telkens in een nieuwe wereld terecht, waarin je helemaal van nul moet starten. Dat is gezond: zo stel je jezelf elke keer in vraag.
Het zet ons onderwijs ook in perspectief?
De onderwijssystemen zijn overal anders. Hier in Sydney bijvoorbeeld is de universitaire wereld een echte business, omdat ze veel minder sterk afhangt van overheidsgeld. Hier leeft de universiteit van internationale studenten. Zij betalen soms tot 20.000 euro inschrijvingsgeld per jaar, en de business school alleen al heeft een jaarbudget van 150 miljoen euro. Daarom houden wij ons, net als in elk ander bedrijf, bezig met producten op markt zetten, budgetopmaak, budgetvoorspellingen, sales en marketing ...
Er is heel wat meer competitie. Hoe uit zich dat concreet?
Dat merk je bijvoorbeeld aan de publicaties: als het niet absolute top is, dan raden ze je af te publiceren. De vraag is of dat per se beter is. Puur op basis van budget is het moeilijk voor de UGent om mee te spelen met de absolute top. En toch is de UGent op een aantal domeinen wereldtop. Denk maar aan de faculteit Diergeneeskunde, dat voor het vierde jaar op rij op de eerste plaats staat in de prestigieuze ‘Shanghai Ranking of Academic Subjects’. De uitdaging is om doordacht te kiezen: waar willen wij meespelen, op welk domein willen we uitblinken. Je kan niet in alles de beste zijn.